Gisteren ging ik op en neer naar/in Groningen. Steven en ik hadden met zijn ouders en zijn broer+vriendin afgesproken. Het is drie uur reizen met de trein, en dat beschouwen we maar als een uitje op zich. Lekker ontbijten in de trein, boeken en tijdschriften lezen, filmpjes kijken.
We bezochten eerst met Stevens ouders de expositie van Daan Roosegaarde in het Groninger Museum, een leuke, speelse tentoonstelling. Daarna stelde ik voor om ook de rest van het museum nog even te bekijken, dat was net een beetje te veel van het goede want mijn spanningsboog vond één etage genoeg, maar dat besefte ik pas direct nadat ik het had voorgesteld. Op de andere verdiepingen kreeg ik te veel indrukken en alle patronen en kleuren begonnen een beetje mee te slepen als ik mijn ogen bewoog.
Ik was al moe. Mijn energiepeil gaat regelmatig van “jajoepiejajee nog een rondje” naar “behoefte aan een floating tank*” in 0,08 seconden. Ik stapte dus maar snel door naar de hal (een vrij prikkelvolle hal btw) om te wachten op de rest.
We gingen daarna Italiaans uit lunchen en m’n pasta carbonara was heel zout. Ik mag graag conflicten vermijden dus zeggen dat het eten te zout is, vind ik vervelend (zo komen ze er namelijk achter dat ik helemaal niet aardig ben). Mijn schœnvader had het zelfde gerecht en vond het ook te zout, hij nam de meldingsplicht op zich.
“We hebben het geproefd” zei de eigenaar toen hij weer terug kwam uit de keuken “en het is altijd zo zout”. Tsja, daar kun je dus himmel niks mee.
De keuken ging een nieuwe portie voor ons maken, maar die zou dus net zo zout zijn. Geef dan dat oude gerecht maar terug toch? Voedselverspilling enzo. Maar dat voedsel ging naar een dakloze (hopelijk krijgt hij er een karafje water bij). Wij kregen een nieuw bord.
Het lumineuze idee van het toevoegen van zwarte peper kwam in me op, waardoor het zout geflankeerd werd door pittig en toen was het gerecht wat het hoorde te zijn: goddelijk. Ik at, zachtjes kreunend mijn bord leeg. De serveerster en de eigenaar wilden niet meer aardig naar ons kijken. Wij hadden het voor hen verpest. Ook dat vreet mijn energie.
We namen afscheid van de schœnouders. Gingen in een grote hal van een groot gebouw een half uurtje zitten niksen, Steven las een boek en ik mocht tekenen op z’n iPad. Dit was vooruitgedacht: we hopten vandaag van hot naar her, dus we bouwden een kleine rustpauze in.
Daarna liepen we naar de bus richting schœnbroer en -zus. Konden we de bushalte niet vinden. Zaten we misschien in de verkeerde bus. Wisten we niet zeker waar we eruit moesten. We waren allebei een beetje gespannen.
Lopend van de (juiste) halte naar het juiste huis, was mijn gezicht zo’n gespannen propje. Het is zo’n gezicht waaraan je meteen kunt zien dat ik het zwaar heb. Alles voelt gespannen en ik kan ook niet meer zo goed reageren op, nou ja, alles. Mijn luchtpijp is strak en ik voel me zo vervelend. “We kunnen ook naar huis gaan”, zegt Steven. Ik vond dat overdreven, maar ik wist ook niet hoe ik mezelf moet bijeenrapen.
Todat.
Dit vind ik zo raar, leg het me uit. We zien schœnbroer al staan, toevallig is hij op straat. Als we hem zien, valt mijn spanning weg en draai ik bij en ben ik weer een glimlachend zonnestraaltje. Het heeft niets met hém te maken, het is omschakelen. Mijn energiepeil wisselt weer in 0,08 seconden.
Wat. is. dat?
Ik weet dat het normaal is, maar wat is dat? Hoe kun je van binnen naar buiten, van het ene naar het andere ineens zo omslaan, als een blad aan een boom?
Het wordt een fijne avond. Het neefje is net luierloos en kan zelf op de wc, maar poepen kan alleen op het potje, dus hij pakt het potje en poept midden in de woonkamer. Wij zitten allemaal in zijn poepiestank. Hij moet worden afgeveegd en draait zijn gat onze kant op, zijn moeder mag het afwegen. Ik vind dat zo lief, intiem en fijn.
Het nichtje hangt tegen me aan My Little Pony te kijken. We mogen de kinderen mee op bed leggen.
In de trein terug ben ik moe. Maar als tegenover ons dronken kletsgrage twintigers komen zitten, verhuis ik niet eens.
In het laatste stukje treinreis zie ik iets op mijn telefoon dat me raakt. Dan vraagt Steven iets en ik wil niet meer praten. Dan probeer ik nog even door te kletsen maar álles is ineens stressvol geworden. Allerlei dingen die me te binnenschieten: die zijn stom of een bewijs van dat ik niet geslaagd ben in het leven. Ik vind een tijdschrift in de brievenbus: de scheurkalender zou erin staan, maar dat is niet zo. Ik baal.
Ik voel dat alles te moeilijk is en dat de dingen nu meer zwaarte krijgen dan ze verdienen. Ik ben moe. Dat is het. Alles dat nu op mijn schouders landt: het wordt uit z’n verband getrokken.
Ik lig in bed en ik moet huilen. Omdat er op zo’n dag zo veel spanning opbouwt, en dit is hoe het eruit komt. Dit, en zodadelijk slapen, helpt. Morgen ben ik beter, of morgen ben ik nog een dagje kwetsbaar*. Maar ik hoef niks op te lossen of te veranderen. Ik moet gewoon weer rusten tot dingen weer in perspectief zijn.
Terwijl ik huil ben ik ook blij. Het was echt een hele, hele fijne dag. Die twee kunnen samen, sterker nog, er zijn nog wel meer emoties tegelijk. Daar werd ik me laatst [hierdoor] bewust van, dat de ene emotie, de andere niet uitsluit. Dat je dankbaar kunt zijn en tegelijkertijd kunt rouwen om iets dat niet gelukt is, verdrietig én blij.

* nog nooit geprobeerd, staat op mijn actielijst
** dat laatste
Mensen zeggen wat
Pieter Smagge
"Grappig, die ojee-reacties, maar op het podium is best eng in het begin ..."
Margo
"Heee Sanne, Wat een heerlijk stuk. Op deze manier had ik nooit naar ..."
Pieter Smagge
"Dank je Sanne, dit was mooi om te lezen. Fijn dat je weer ..."
Kirsten
"Dankjewel. Weer een heerlijk verhaal. Ik herken de regen. Dat soms ook zo ..."