deel 1/3 |  Milazzo – Vulcano – Milazzo | fiets 15,3 km | wandelen 16 km | boot 88,6 km | dinsdag 31 januari 2017

Daar is mijn boot! Links in de schaduw staan -je gelooft het misschien niet- andere mensen. Er zijn andere mensen die ook mee op de boot gaan, voor hun plezier. Overal waar ik tot nu toe iets vervoerderigs deed, hadden de mensen ogenschijnlijk serieuze doelen, maar hier zijn jongeren, mensen met zonnebrillen en mensen met rugzakken. Hallo vrijetijdsmensen!

Toegegeven het zijn er niet heel veel. Wanneer ik na een fijne bootreis van zo’n drie kwartier uitstap op Volcano, blijft een groot deel van de passagiers zitten. Ze gaan naar een van de andere Eolische Eilanden. Slechts een handvol mensen stroomt het eiland op.

 

Kijk goed en je ziet een ander eiland. En strakblauwe lucht, het is in mijn hele vakantie nog niet zúlk mooi weer geweest.

De lucht is strakblauw. Het is in mijn hele vakantie nog niet zulk mooi weer geweest.

Ik heb dit eiland gekozen omdat het een leuke naam had, omdat je er in zwavelhoudend water kunt baden en omdat je er leuk schijnt te kunnen wandelen. Het kan op andere eilanden misschien ook, maar ik had helemaal geen zin om het heel goed uit te zoeken.

Als ik de boot af wandel, overweldigt het prachtige eiland me. Het is zo groen en mooi en natuurrijk, de zee is prachtig. Ik wandel rechtdoor en langs de kant van de weg zie ik stoom uit de rotsen komen. Later zoek ik op hoe dat heet: het is een fumarole. Hier komt hete stoom zo uit de aarde, soms zitten er giftige gassen in. Het er sterk ruikt naar rotte eieren.

foto niet van mij

Ik wandel verder, door het verlaten centrum. Alle andere bootuitstappers zijn kordaat naar links gelopen, dat zegt iets over waar iets te beleven valt. Ik vind het niet erg om wat langs de verlaten winkels te slenteren. Wat is het heerlijk weer. Wat fijn dat al die winkels nu dicht zijn, ik hoef niet bij elke pas verleid te worden met nieuwe sjaals en stukken souvenirsteen.

Ik vind borden met al cratere erop. Mijn Italiaans is inmiddels zó goed dat ik meteen begrijp wat er staat. Uiteraard was ik sneller bij die cratere geweest als ik het meutetje had gevolgd.

Het is een goeie wandeling omhoog, over zwarte stenen. Over andere kleuren stenen. Er loopt een groep Chinezen voor me die heel luid is en waar ik helemaal geen zin in heb vandaag. Een jongetje van acht zegt in het Engels wat iedereen die daar is denkt: dat het mooi is, hoog, dat het bijzonder is op zo’n stuk natuur te staan, dat we nog verder kunnen lopen.

Ik loop ze voorbij. Ik kijk steeds omhoog, zie steeds de top van de berg, daar raak je aan gewend en dan ben ik bijna boven en er waaien allemaal witte wolken voorbij. Het is alsof ik naar de bron van alle wolken ben gelopen. Uit een flank van de diepe krater stromen slierten wolk, zo veel wolken van stinkend stoom. Dat is prachtig.

 

Ik zit er een half uur te schrijven op een helikopterplatform want dat reisverslag schrijft zichzelf niet.

De Chinezen komen nu ook boven. Ze schreeuwen heel hard omdat ze hun echo zo leuk vinden (gokje wat ik van hun echo vind?). Er komen wat nasale Amerikanen boven aan, hun gesprekken kan ik nog beter verstaan en ze zijn nog irritanter. Zij gaan ook schreeuwen om hun nog luidere echo te laten horen aan de Chinezen. Top.

De schreeuwers gaan rechtsom, dus ik ga links. Dwars door de wolken. Dichtbij mijn voeten stoomt de aarde. Het is surreëel. Ik raap wat gele brokjes steen op: zwavel.

Boven op een hoog punt, waar iedereen waarschijnlijk stopt, stop ik ook. Er is niemand dus ik trek snel mijn shirt over mijn hoofd. Het is vandaag zó warm dat er even gezonnebaad kan worden, boven op deze vulkaan. Yes, please.

Dan komen de Amerikanen ook hier aan. Inderdaad: iedereen stopt hier. De Chinezen hebben het wandelen blijkbaar opgegeven, die zie en hoor ik niet meer. De Amerikanen raken aan de praat met een Duits stel met een hond. Ik trek mijn shirt weer aan.

Achter het Duitse stel aan loop ik naar beneden.

Het is inmiddels zo warm dat ik zelfs even mijn lange broek uit kan doen en voor het eerst deze reis mijn witte, gespierde staken aan de zon kan voorstellen.

Nu wil ik in een zwavelbad! Even ontspannen voordat ik weer de boot op ga. Ik loop naar het omhekte stukje ondiepe poel met wit, modderig water. Er staan allemaal borden waarop staat: “nee! niet de bedoeling!”, “we zijn dicht!”, “ga weg!”, “normaal moet je entree betalen maar nu kan dat niet want we zijn gesloten! doei!” Balen. Want het is zo mooi en ik wil er in. Maar: het is nu eenmaal zo.

Kijk hoe het eruitziet als je er wel naar binnen mag en er allemaal andere mensen zijn:

foto ook niet van mij

Ik wandel verder en zie een zwart strand. Daar wil ik even gaan zitten mijmeren, je moet wat. Het Duitse stel is hier ook. Ze zitten in een hoekje, dichtbij de rotsen. Ik gun hen een momentje alleen, maar ja, ik zit er dus ook. Dus ik staar maar naar de andere kant van het strand. En kijk stiekem toch even wat zij aan het doen zijn. Zijn het van die schattige noordelijke toeristen die naar een plek met fantastisch eten een eigen boterhammetje meenemen? Ik zie ze wel wat eten maar ik zie ook badkleding-bewegingen: er wordt omgekleed, met handdoeken gewapperd.

Ik stop met invullen van hun momentje-alleen-behoefte en loop op ze af. Ik moet weten of zij iets weten wat ik niet weet. Het is warm, maar echt niet kom-we-gaan-zwemmen warm.

Ik spreek de dame aan en van dichtbij zie ik dat ze leuk is. Een knappe vrouw, eind vijftig. Beetje ongewassen, verwaaid haar, ongeschoren, allemaal tekens dat ze leuk zijn. Ze hadden vanmorgen al ontdekt dat de poel dicht was, maar hadden een open poortje gevonden. De poelen roken zo vies, dat zij zich er niet in waagde, hij had wel even gebadderd. Je kunt er ook vanaf waar we nu zijn naartoe lopen. Ze gaan in de warme bubbels zwemmen, kijk daar verderop bij de rotsen bubbelt wat in de zee.

Ondanks dat ik nog steeds denk: ze willen vast liever alleen zijn (projectie!!) vraag ik of ze het erg vinden als ik met hen mee ga en zij zegt: “nee, helemaal niet”. Ik trek mijn kleren uit, loop zo in bikini met mijn nieuwe Duitsers de zee in.

Het water is ijskoud. Ik loop langs een richeltje naar de achteringang van het zwavelbad. Een trapje op en dan ben ik bij de stinkende poel. Het ondiepe water is ondoorzichtig van de modder. Ik ben helemaal alleen. Ik stap in het water, ga liggen, leg mijn hoofd op de rand en waan me weer in het paradijs. Wat is het fijn om hier alleen te zijn. Wat een rust. Dit is een van de weinige momenten dat je op deze plek precies kunt doen wat jij wilt, want er is niemand die de beste plek bezet houdt. De lucht is nog altijd strakblauw.

Ik smeer me in met stinkmodder. Overal staan borden waarop staat dat je niet de zee in mag als je onder de modder zit. Maar ik moet wel! Er is geen douche! Sorry!

Ik loop het trapje weer af. De Duitsers zwemmen allebei in de zee. Bij een van de plekken waar heet gas uit de aardkorst de zee verwarmd. De Duitse man vertrekt en zo heb ik mijn eigen bubbel. Het er naartoe zwemmen is ijzig koud, de bubbel is een beetje warm. Ik dobber er rond. “Wil je deze?” roept de Duitse vrouw. Dat wil ik wel. Haar bubbel blijkt veel warmer, ik drijf daar ook nog even en vind het dan mooi geweest.

Ik kleed me aan, koop een kaartje voor de terugreis met de boot. Een van de nasale Amerikanen komt ook binnen vraagt met zo’n gruwelijk Amerikaans accent in het Italiaans naar bootticket en ik ren het kantoor uit. Wat fijn dat ik in het laagseizoen ben, waarin toeristen een uitzondering zijn.

Op de boot terug zit ik voorin, naast de Duitsers. Ik val direct in slaap en als ik wakker word geeft zij me hun contactgegevens en hun adres in Bavaria. “Kom alsjeblieft langs” zegt ze “we zijn dol op bezoek en we hebben een heel groot huis”.