deel 1/2 |  Messina – Milazzo | fiets  58,3 km | wandelen 6 km | maandag 30 januari 2017

De dokter heeft me meer verteld over Italianen dan ik tot nu toe wist. Over hoe ze van eten houden en van genieten. Hoe ze mij niet begrijpen.

Wat ik aan het doen ben? Ik fiets in een maand van Napoli naar Palermo. Ik kan het inmiddels in semi-Italiaans zeggen: I ciclo da Napoli a Palermo.  Why?? zeggen zij dan steevast.

Het “waarom?” dat Italianen me vroegen als ik vertelde wat ik aan het doen was, daar was iets mee. Ik kon er mijn vinger niet op leggen, maar nu begrijp ik het eindelijk. De meeste mensen om me heen vroegen me voordat ik vertrok: “waarom?” en ze wilden dan weten hoe het zo is gekomen dat ik een maand lang ging fietsen en waarom van Napels naar Palermo.

Het antwoord is elegant: het is heerlijk om een doel te hebben op vakantie. Het reist zo fijn als je weet waar je heen gaat. Per fiets reizen is zo fijn want het is traag: je ziet zo veel meer. En jij beweegt. Jouw benen draaien, je spieren werken. Het zweet loopt in straaltjes over je rug als je omhoog gaat, omdat jij zelf aan het werken bent om vooruit te komen. Op de fiets ben je vrij: je kunt gaan en staan waar je wilt. Als je maar blijft trappen, dan kom je er. En waarom van N naar P? Dat staat hier.

In Italië was het een ander “waarom”. Het was een waarom-zóu-je??-waarom.

De dokter deed me inzien dat veel mensen hier echt niet begrijpen wat ik aan het doen ben. Waarom zou je in vredesnaam op een fiets op vakantie gaan, als je ook met de auto kunt. Waarom zou je afzien, als je in luxe kunt baden?

Het was heel even in me opgekomen. Ik wilde op vakantie en zag mezelf even een maand lang op een tropisch strand liggen en ik schudden snel met mijn hoofd zodat het beeld van mijn netvlies verdween. Gadsie, ik moet wel wat te doen hebben hoor, zodat ik daarna lekker kan genieten.

Ik laat Sicilië onder mijn huid kruipen. Ik heb zo gehaast om hier te komen. Als ik ergens was, was ik enorm blij dat ik precies daar was, waar ik was. Ik dacht heel vaak: “ik ben hier”, ik hoorde die woorden galmen in mijn hoofd en keek rond en besefte dan echt dat het zo was: ik was hier. Ik was nergens anders, ik was hier, wauw, en ik had er zelf voor gezorgd. Maar ik wist ondertussen ook waar ik heen wilde. Ik trapte door, ik ging bijna niet paardrijden, rende door Pompeï, ik miste een concert, omdat ik dóór moest richting dat eindpunt. Het is nog best een eindje fietsen hoor, maar ik red het gemakkelijk nu.

Dus als ik een winkel zie en weer eens denk: “geen tijd ()!”, besluit ik resoluut: “heus wel”. Ik struin wat rond in een winkel. Ze hebben er precies dezelfde dingen als in de winkeltjes gisteren, alleen méér.

Eerst fiets ik langs de zee. Ik fiets enorm om vandaag, de kortste weg naar Milazzo is over de bergen. De route is veel te steil, daar heb ik mooi geen zin in. Ik hou de zee aan mijn rechterhand en fiets via Faro Superiore naar de noordkust. Bij een groot ziekenhuis (niet het ziekenhuis van de Dokter) moet ik daarvoor rechtdoor volgens Anja en zo fiets ik een heel stuk op een onverharde weg, omhoog. Onverharde wegen ben ik nog niet vaak tegengekomen en ze blijken net als andere wegen, als je maar lang genoeg blijft trappen (en afstapt als het niet gaat) dan ga je vooruit.

Ik eet een appeltje in de zon, neem een foto en pas dan begint er naast me een enorme hond te blaffen, afgaande op het geluid dat hij produceert is dit echt een monsterlijke hond.

In een winkeltje zie ik in de koelkast een bakje met kaas staan met een doekje erover, dit ziet er goed uit! Dit ziet er uit alsof het door een boertje hier de koeling in is geslingerd, zonder tussenkomst van een fabriek. Het is ricotta en hij vertelt me -ondanks taalbarrière- dat korstje eromheen moet je niet opeten.

Het weer is prima. Mijn benen hebben er weer zin in, en ik ook. Langs de weg liggen bergen met afval, overal in Italië ligt enorm veel afval. Waarom is me nog steeds niet duidelijk. Het is zo zonde.

Palermo is nog maar 253 kilometer. Vanaf nu staat ze op de borden langs de weg: mijn eindbestemming.