ik voel me een schip

Twee weken lang was het zoveel makkelijker. Ik kon naar dingen toe, zonder dagen te hoeven rusten. De wereld was licht en gewoon, ik bruiste, zo wilde ik het altijd! Het was geweldig. Een paar keer stond ik te springen in de woonkamer. Het. ging. zo. lekker. Ik wilde plannen maken.

Toen ging ik wat vroeger weg dan bij een oninteressante borrel. Het geluid was te hard, de sfeer van het gebouw was naargeestig. Daarna voelde ik het bruisen niet meer. 

Ik legde me erbij neer, dat was mijn devies toch, accepteren hoe het gaat. De dag erop moest ik eerder stoppen met een sportklasje omdat ik niet meer, ik, mijn hoofd was zo wattig, ik, het lukte niet om te bewegen, ik was zo wazig moe. Ik ga nooit weg tijdens een sportuur. Maar mijn lijf kon niet, mijn hoofd ook niet.

Ik liep nog wel een rondje later die avond, vaag glimlachend. Mijn hoofd nog vol watten. Deze toestand kon een voorbode zijn voor een menstruatie die pas een week of wat later zal vloeien. Het kon ook een beginnende griep zijn, daar kun je zo vaag van worden.

De dag erna werd ik weer gespannen wakker, niet zo sterk als eerst, een gematigde variant ervan. In mijn lijft leeft stress. In mijn buik, mijn keel, mijn schouders. Mijn plezier is weg.

Het kon ook komen omdat ik een klusje had, waarvoor ik regeldingen zou moeten doen: met mensen overleggen, ze overtuigen van iets dat ik zelf nog niet goed kon verwoorden. Ik had al gezegd dat mijn rol maar klein zou zijn, maar bij een overleg was ik toch weer alles mee aan het regelen en deze dagen voelde ik de donkere klauwen van een naderend overleg, van het idee van dat regelwerk.

Godvergodver. Twee weken lang had ik zoveel levenslust. Kon ik bergjes bekijken en erover denken of ik ze ging verzetten en het dan ook doen, zoals eerst, maar nu trekt een zwaarte aan mijn schouders. Ze wil dat ik op bed ga liggen en wacht tot het weer beter is. Na een tijdje rusten, stroomt er weer wat energie terug. Dan kan ik ergens heen lopen.

Vrienden willen dingen doen, ik wil dat ik dat kan, maar ik moet mijn hoofd op bed leggen, en rusten.

Het is zo ingewikkeld want als het goed gaat, dan kan veel, dan kan veel tegelijk, kan ik dingen inplannen en dan heb ik daar dan vast ook energie voor. En nu moet ik heel veel moeite doen om te beseffen: het gaat niet goed. Je moet maatregelen treffen. Stoppen met waarmee je bezig bent. Lezen in de Sannemap wat je moet doen, waarschijnlijk is dat: zo min mogelijk.

Ik wéét dat het tijdelijk is, maar ik weet niet wanneer het over is. En ik wil direct dat het over is.

Deze zware stemmingen zijn zo onvoorspelbaar, ik mis er controle over. Als een bootje op zee, de weergoden bepalen. Ik wil accepteren dat het nu eenmaal zo is, maar ik wil me ook verzetten! Dat kan toch niet zijn hoe het altijd gaat? Overgeleverd aan golven die ik niet begrijp en kan voorspellen?

Maar het gaat dus over, het gaat altijd over. Het golft. Later trekken de wolken weg en ineens is het weer goed. De middag nadat ik het begin van dit stuk schreef, de strekking zijnde: ik ben stuurloos op zee, wandelde ik wattig door de stad. Ik leverde een boek in bij de bieb (kleine doelen stellen). Ik bezorgde zelf een pakketje (papieren liefde). Ik besloot géén chocolade te kopen maar rijstwafels (zelfzorg). Ik kwam Pauline toevallig tegen in een winkel. 

Ik had andere mensen herkend tijdens mijn wandeling maar had onzichtbaarheid geveinsd. Nu kon dat niet want we liepen allebei tegelijk naar de kassarij. Wat een fijn toeval. Ik had alleen verder kunnen wandelen maar ik liet me meegolven met Pauline. Wijntjes kopen bij de slijterij, met de auto mee naar huis (ze is tijdelijk kreupel). Niet veel praten, niet te veel zeggen, maar het begon op te klaren. 

Die avond vierden we mijn verjaardag nogmaals met een etentje bij de stamppotboot*. Een schip dat in de winter vastgeknoopt ligt aan de kade, dat lichtjes schommelt als het volloopt met hongerige gasten die niet weten wat ze gaan eten. Daar was ondertussen echt himmelniks meer te merken van mijn binnenstorm die dag. Het was opgeklaard. 

Als je de stamppotboot in Utrecht niet kent, ga er dan heel snel heel want het is er zo fijn. Bel ‭Marieke op (06) 18 51 95 44‬, klets wat en reserveer.

De foto maakte ik met een digitale camera in 2006 op open zee in Noorwegen. We lagen stil te dobberen, ik ving en doodde voor het eerst een vis. Toen we weer weg wilden varen, konden we de motor niet aanslingeren. Ook een stille zee kan gevaarlijk zijn. Gelukkig hadden we peddels. De tijd heeft het bestand prachtig gecorrumpeerd. 

← Vorig bericht

Volgend bericht →

1 Reactie

  1. Zo herkenbaar. En het blijft zó lastig.. Jezelf altijd maar herinneren aan het feit dat het vanzelf overgaat (hoe moeilijk dat soms ook is) en de kleine liefdes voor jezelf.
    Knuffel!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *