deel 1/2 |  San Vito Lo Capo – Palermo | hardlopen 9,3 km | wandelen 0,7 km | fietsen 2,2 km | zondag 12 februari 2017

We worden wakker. Het is mijn laatste dag. Morgen vlieg ik via Rome naar huis. Ik ben er niet verdrietig over. Mijn motto was deze reis: het is zo. Dus zo houd ik het.

Ik pluk mijn ruwe sportkleren van de bus. Na mijn vorige gebruik heb ik ze in de zee gewassen. Ze zijn nu droog maar stug, ze hebben witte lijnen.

Rende ik eergisteren naar links, vandaag ren ik naar rechts en vind daar het centrum van San Vito Lo Capo. De omgeving van onze bus is troosteloos. Een weinig idyllisch buitengebied, alle vrije ruimte is omhekt. De enige plek waar je  bij de zee kunt komen is ons rotsige puntje. Ik ren tot ruimtes tussen de huizen kleiner word, de bebouwde kom in. De zon schijnt keihard. Ik moedig haar aan: jaaa, maak me maar bruin. Dan ineens kan ik rechts en ren ik het parelwitte strand van San Vito Lo Capo op. Allememaggies.

Een prachtig wit strand, uitgestorven. Zonnestralen likken aan de golven. Ik wil zo het water in rennen, maar dat is zo onpraktisch. Dan heb ik natte schoenen en dat rent niet fijn. Ik draaf een stukje over het strand, dat is veel te zwaar. Misschien kan ik zonder schoenen zwemmen? Maar dan heb ik zand aan mijn voeten en schuren mijn sokken straks bij het terugrennen. Ik neem me voor om Mike op te halen en met de bus terug naar hier te rijden.

Ik ken het leven: er komen vast allemaal dingen tussen, maar ik neem me voor om me door niets te laten weerhouden om hier straks weer te zijn. Ik zal straks op dat parelwitte strand komen te liggen. En zal mijn bikini aan hebben. Er zal zand tussen mijn tenen, er zal zout in mijn haar. Ik zal.

Ik draaf nog verder, tot een begraafplaats, waar ik niet verder kan en dan draai ik me om en zie onze rots. Links van die machtige bult en het kleine bultje ervoor staat de bus, daar wonen wij nu.

Door het uitgestorven -laagseizoen jaa- centrum ren ik. Er lopen wat verdwaalde toeristen. Op een van de weinige terrasjes die open zijn zit een hip stelletje, voor een ander staat een bende in leer gestoken motorrijders. Wat moet dit in de zomer ook een fijne plek zijn om te zijn.

Ik ren zonder verdere bijzonderheden terug naar de bus, waar Mike uiteraard zijn boek aan het schrijven is. Ik was mezelf en mijn kleren weer in de zee.

Nu ga ik over poepen praten, voel je vrij deze alinea over te slaan.

Ik poep nog een keer op een ontzettend fijn plekje om te poepen. Het is tussen de rotsen. Niemand kan je er zien, tenzij je via het water komt en daar is bijna nooit iemand. Voor me is een grote poel water, iets hoger een klein poeltje. Er is een rotsige punt waaraan je je vast kunt houden terwijl je je gat naar achter steekt en zó de zee in poept. Je veegt af met toiletpapier dat je weer meeneemt en later weggooid. Je wast je billen verder af met water uit de grote poel voor je, terwijl je je vasthoudt aan de rotsige punt. Dan was je je handen nog eens in het kleine poeltje en later in de bus met zeep. Alle andere toiletten ter wereld zouden een voorbeeld moeten nemen aan dit plekje.
Om je geen enkel detail te ontnemen: Mike graaft een kuil voor zichzelf en begraaft alles.

“We moeten naar het strand, Mike” dus we gaan. We rijden weg van onze woonplek, in zijn huis, naar het strand. Bueno. Er zijn inmiddels wolken aan de eerder strakblauwe hemel verschenen, maar ik zal op dat strand liggen. Als de wolken even voorbij de zon waaien, is het nog warm genoeg.

We parkeren midden op de boulevard. We blijven daar totdat iemand gaat zeggen dat we daar niet meer mogen wonen, besluiten we, maar niemand zegt iets. Ik gooi het kleed op het strand, Mike werkt verder. Ik leg de laatste hand aan het repareren van zijn geitenwollen jack. Mijn tenen (zie foto) worden ijskoud, het is echt niet warm genoeg voor blote huid.

Maar ik ben hier. En het zal gaan gebeuren. Ik trek mijn bikini aan, hou mijn vest aan totdat eindelijk een gat in een grote wolk het strand weer stralend wit en loeiaantrekkelijk voor meisjes met bikini’s maakt. Ik ren naar de helder turkooizen zee, aarzel even maar verbijt me en duik de koude zee in.

Op het strand lig ik later stil in de branding. Het waait te hard voor de hitte van zon.  Ik droog met kippenvel op. Op een parelwitstrand aan turkooizen zee in de branding gelegen: check.

Ik vul een fles met zeewater voor thuis. Als ik nog iets wil inmaken en ik heb extra pekelwater nodig, kan ik dit gebruiken, veel beter dan zelf zout in water oplossen.

Op de boulevard wonen we nu even, dus hier stoof ik wat aubergine. Het is een delicatesse in Sicilië, maar ik moet het recept nog opzoeken want als ik gok hoe je het klaar moet maken, smaakt het heel anders dan wanneer je het bestelt in een restaurant.

Ik vond het fijn dat Mike steeds gewoon zijn eigen ding aan het doen was, want dat wilde ik ook doen. En tussen dat ons-eigen-ding-doen deden we dingen samen.

Na de lunch heeft hij zichzelf vrij verklaard. Hij verandert in een malloot, crazy hour. Ik herken het inmiddels. Hij doet stemmetjes, ik bevind me steeds in hele nieuwe scenes, moet even zoeken wie we ons nu weer zijn en speel dan zijn spel mee. Dan grijpt hij zijn accordeon en begint keihard te zingen. Ik dans wat rond de bus. Hij is echt geweldig gezelschap.

En dan is het klaar. Zonder verhuisberichten of postdoorstuurafspraken verhuizen we weer. Terug naar Palermo