deel 1/3 |  Oliveri – Vallebruca-Iria | fiets 52,4 km | trein 8,4 | wandelen 5,0 km | auto 31,5 km | donderdag 2 februari 2017

Er zijn vele dingen die niet samen gaan, een fiets en een trap bijvoorbeeld. Maar ik probeer het toch. Het ging zo:

Ik werd wakker, harkte mijn havermout naarbinnen en maakte voor mezelf een prachtige cappuccino, deed alles weer netjes op zijn plek in mijn fietstassen.

Elke dag pak ik mijn fietstassen weer in. Elke dag pak ik ze weer uit. Mijn kamer ziet er altijd uit alsof er een bom is ontploft in mijn bagage. Zo ziet mijn huis er overigens ook vaak uit. Ik heb zo veel fietsdingen van mensen geleend, ik wil ze echt niet kwijtraken, dus ben ik extra secuur met controleren of ik niks heb laten liggen. Tot nu toe ben ik dus ook nog niets kwijtgeraakt. Ik ben er trots op. Ik zeg dit niet nu, omdat ik bijna iets kwijt ga raken trouwens.

Ik heb er zin an! Hup, op de fiets. Ik fiets direct langs een fietsenmaker en flapper mijn wimpers als ik Italiaans-loos vraag of hij een pomp heeft, waarbij ik er al van uit ga dat hij mijn banden voor me zal oppompen. Dat doet ‘ie. Ik zwaai zo van “nou doei ik ga die kant op” en hij kijkt een beetje zo van “mmmm”.

Ik fiets nog geen 200 meter als mijn routedame Anja zegt dat ik naar links moet. “Dat is een  wandelpad Anja!” maar Anja zegt “het is de enige weg” en ik kijk en zie dat ze gelijk heeft. Anders moeten we over de snelweg en dat mag daar niet want er zijn allemaal lange tunnels, want de berg is zo steil.

Ik probeer het gewoon toch! Ik ben nog bergen energie en die komen hier van pas. Ik verken het pad een stukje. Het wegdek is matig maar het moet kunnen, gewoon doorzetten. Gewoon tillen.

Na honderd meter onverhard omhoog, begint er een betegeld pad. Kijk, dit is prima te doen. Nog altijd heel stijl, veel te stijl om te fietsen, maar het gaat best. En dan begint de trap. Ook daar laat ik me niet door kisten.

Ik til mijn fiets de eerste treden op. Het is heel zwaar. Ik moet uithijgen af en toe. En ik zweet als een otter. Ik besluit op te splitsen. Eerst ga ik met de fietstassen, dan til ik de fiets de berg over. Ik heb echt heel veel energie en doorzettingsvermogen blijkbaar. Ik denk: ik kan dit. Dus ik loop de trappen op met de tassen en het gaat maar omhoog en  omhoog en ik hijg en hijg. En dan stop ik. Je moet ook weten wanneer je moet stoppen. Dit is geen doen.

Ik kom even op adem, zoek op of er treinen door de berg heenrijden en dat doen ze. Ik heb nog bijna 2 uur voor de trein komt. Heerlijk! Tijd om op het station de rest van mijn reis te plannen en een boek te lezen.